Bijna 70 jaar heeft Truus Huizenga (1934) woord gehouden en gezwegen. Maar enkele jaren geleden vond ze dat het tijd werd om het verhaal over haar kampervaringen te vertellen. ‘Dat zwijgen is achteraf niet verstandig geweest. Ik ben er zelf op enig moment ook in vastgelopen. Maar de belangrijkste reden om toe te stemmen in een boek is dat wij de laatste generatie zijn die het heeft meegemaakt. Het moest worden verteld. Nog voor de Indië-herdenking van 70 jaar bevrijding.’
Het boek
Samen met Lieke van Duin schreef Truus Dromen van vrijheid. Het boek, bestemd voor kinderen vanaf 10 jaar, is gebaseerd op haar leven in drie verschillende jappenkampen. Ze was negen toen ze in 1943 met haar moeder, zusje en twee broertjes in kamp Kareës in Bandoeng belandde. En bijna twaalf toen ze uit de kampen kwam.
‘Toen Lieke mij vroeg voor dit boek, had ik als voorwaarde dat het de waarheid moest vertellen, maar niet zo dat kinderen er nachtmerries van krijgen. Ze mogen het best af en toe spannend vinden of zelfs eng. Ze mogen er ook wel eens om huilen. Maar geen akelige dromen. Ons hele gezin heeft de oorlog overleefd. Dat zorgt voor een positief einde. Anders had ik dit ook niet kunnen schrijven.’
Boekpresentatie en opening expositie
Het boek was aanleiding voor het Indisch Herinneringscentrum om in de zomer en het najaar van 2015 een educatief project te organiseren, waaronder gastlessen. Samen met uitgever Leopold en het Museon heeft het IHC een (kleine) expositie samengesteld. Op 6 augustus organiseerden ze gezamenlijk de boekpresentatie en vond de officiële opening van de expositie plaats.
‘De belangstelling vond ik overweldigend. Ik was ervan onder de indruk. Al mijn neefjes en nichtjes waren er. Zij vertelden dat ze nu meer weten dan ze ooit geweten hebben, en vroegen verder. Mijn zus was destijds een kleuter en was veel vergeten. Dit bracht voor haar allerlei herinneringen terug. Soms was dat emotioneel, maar af en toe ook heel vrolijk.’
De tentoonstelling
De tentoonstelling Dromen van vrijheid. Kind zijn in een kamp gaf een indruk van hoe het was om kind te zijn in een Japans interneringskamp. Centraal stonden persoonlijke spullen uit het familiearchief van Truus, (deels) bekend voor de lezer van het boek.
‘De laatste familiefoto uit 1939. Het koffertje dat mijn broer meenam naar het jongenskamp. Het kerstkleedje dat ik als tienjarige in het kamp maakte van drie herenzakdoeken. De doopjurk die mijn moeder maakte. Meer dan 80 jaar later hing hij er nog puntgaaf, ondanks de jaren in het kamp. Ontroerend. Mijn kampnummer lag er. Je was een nummer, maar een mens wil geen nummer zijn.’
Positief
Met het boek wil Truus kinderen ook een meer algemene levensles meegeven: ‘Er kunnen heel nare dingen gebeuren. Dan moet je volhouden. Maar probeer ook te zien dat er onder de zwaarste omstandigheden hier en daar altijd nog splintertjes licht zijn. Daarmee kun je jezelf opladen.’
‘Ik denk dat ik door mijn ervaringen heb leren overleven. Daar profiteer ik nu van. En er gebeuren door dit boek zoveel leuke dingen in mijn leven. Het heeft me zoveel mooie en onverwachte contacten opgeleverd. Kinderen schrijven me. Ik heb erg geboft. Wie maakt dit nu allemaal mee?’